Cellebroeders geschiedenis

kunstenaars atelier - klooster complex - bank van lening

een gevarieerde geschiedenis

Via een poort naast het pand Brusselsestraat 58 en de smalle steeg bereikt u de laatgotische Cellebroederskapel. Deze kapel maakte deel uit van een voormalig klooster van de Cellebroeders nu  een rijks- en provinciaal  monument in hartje Maastricht. De kapel is geheel opgetrokken in blokken mergel en net als bij de St. Jan op het Vrijthof is de mergel roodgekleurd om het de allure van het duurdere zandsteen te geven.

De Cellebroeders waren vanaf 1360 gevestigd in Maastricht en wijdden zich aan de verpleging van zieken en zwakzinnigen. Omstreeks 1512 bouwden zij een kloosterkapel aan de rand van de toenmalige stad, tussen de Brusselsestraat en de stadswal.  Het was een kleine orde van circa 12 lekenbroeders. Ze werden ook wel Lollarden genoemd naar het prevelend geluid van hun gebeden (vergelijk: lallen).  Vanaf 1539 hadden de cellebroeders in Maastricht de taak lijders aan besmettelijke ziekten te verplegen. Bij thuisverpleging moest na afloop betaald worden; bij overlijden een gulden. Daarnaast hielden ze zich bezig met de opvang van zwakzinnigen en aan lagerwal geraakte priesters en burgers, en het begraven van slachtoffers van de pest. Tussen 1705 en 1709 werd het klooster vernieuwd en uitgebreid.. De broeders kregen daarvoor subsidie van de gemeente. Vandaar dat het logo van de gemeente (ook toen al de Maastrichtse ster!) her en der in de kapel afgebeeld is.

In 1458 werden de Cellebroeders als kloosterorde erkend door de Paus. In ruil daarvoor moesten ze zich aan kloosterregels houden. Ze kozen die van de heilige Augustinus. Ze werden elke week voorgelezen om ze bij de ongeletterde broeders in te prenten. De belangrijkste regel was de gelofte van gehoorzaamheid, armoede en zuiverheid. Maar er waren ook veel sub regels.

In de zijkapel van de Sint Servaas hangt een schilderij uit 1632 waarin de broeders bedankt worden voor hun goede zorgen tijdens de vele (pest)epidemieën.
Uit onderzoek naar de jaarringen in de nokbalk van de kapel blijkt onomstotelijk dat het hout van deze balk in 1511 is gekapt. Omdat droog hout niet te verwerken is, is daaruit geconcludeerd dat het bouwjaar van de kapel 1512 is.

Klooster en kapel kennen een bewogen geschiedenis. De broeders deden er hun werk tot 1797, toen hun instelling onder het burgerlijk armbestuur werd geplaatst.

De inname van Maastricht door het Franse revolutionaire leger in 1794 betekende het einde van de kloosters in Maastricht. Na de opheffing van het Cellebroedersklooster in januari 1797 werden hun bezittingen geveild. Omdat geen particuliere koper gevonden kon worden deden de gebouwen enige tijd dienst als gevangenis. Vanaf 1806 was hier het zieken- en gebrekkigenhuis gevestigd, tot dat in 1821 het ziekenhuis Calvariënberg werd geopend. Daarna was een deel van de gebouwen een eeuw lang in gebruik als bank van lening of lommerd (1822-1924). Andere delen werden gebruikt als opslagruimte of atelier. In 1940 kwam het klooster in bezit van de Broeders van Maastricht, die in het naastgelegen Beyartklooster hun hoofdvestiging hadden. Drie van de vier kloostervleugels werden nog in hetzelfde jaar afgebroken wegens bouwvalligheid. In 1954 verdween ook de zuidvleugel. Van 1963 tot 1966 werd de kapel met de resterende kloostergang ingrijpend gerestaureerd.